fleur

Een fruitboom in volle fleur

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  fleur    (hulp, bestand)
• IPA: / flør / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• fleur

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bloeiende toestand’ voor het eerst aangetroffen in 1521
• van Frans fleur; (het is onzeker of dit ook de herkomst van de term uit de hengelsport is)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	fleur	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

fleur v/m

1. florerende toestand
2. (figuurlijk) opgewekte, positieve stemming of uitstraling

Synoniemen

• [1] bloei
• [1] bloeitijd

Hyponiemen

• bellefleur, courgette-fleur, fine fleur, gonfleur

Afgeleide begrippen

• fleur de lis, fleur de sel, fleuren, fleurig

Vertalingen

    1.   

Engels: airiness (en)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	fleur	fleuren
verkleinwoord	fleurtje	fleurtjes

Zelfstandig naamwoord

fleur v/m

1. (sport) (hengelsport) lijn met aan de ene kant dobber, haakje en aas die aan de andere kant opgerold om een klosje aan het topje van de hengel is vastgemaakt, zodat de lijn eerst afrolt en dus wat meegeeft als een snoek in het aas bijt

Werkwoord

vervoeging van
fleuren

fleur

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleuren
   

   • Ik fleur. 

2. gebiedende wijs van fleuren
   

   • Fleur! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleuren
   

   • Fleur je? 

Gangbaarheid

• Het woord fleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "fleur" herkend door:

91 %	van de Nederlanders;
87 %	van de Vlamingen.

Frans

enkelvoud		meervoud
zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
fleur	la fleur	fleurs	les fleurs

Zelfstandig naamwoord

fleur v

1. bloem