Naar inhoud springen

flaska

Uit WikiWoordenboek
Flaske
Fles


flaska

  1. fles


  • flas·ka
Naar frequentie 5979

flaska

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaske

har flaska

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaske

flaska

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van flaske

flaska

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van flaske


  • flas·ka

flaska

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast flaske, zie aldaar

flaska

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaska

har flaska

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaska

flaska

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van flaska

flaska

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs bedrijvende vorm van flaska

flaska

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaske

har flaska

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van flaske

flaska

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van flaske

flaska

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs bedrijvende vorm van flaske

flaska

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van flaske

flaska

  1. verouderde spelling of vorm van flaske tot 2012
(verouderd) onbepaalde vrouwelijke vorm nominatief enkelvoud van  flaske zn  [1]
  1. Taalhervorming vanaf 1 augustus 2012:
    Ny rettskriving for 2000-talet, punt 3.1.4 (in het Nynorsk)


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   flaska     flaskan     flaskor     flaskorna  
genitief   flaskas     flaskans     flaskors     flaskornas  

flaska, g

  1. fles