flans

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flans
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de flansmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flan

Werkwoord

vervoeging van
flansen

flans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flansen
    • Ik flans. 
  2. gebiedende wijs van flansen
    • Flans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flansen
    • Flans je? 

Gangbaarheid