flamingant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

beeld voor de flamingant Prudens van Duyse
Uitspraak
Woordafbreking
  • fla·min·gant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanhanger van de Vlaamse beweging’ voor het eerst aangetroffen in 1881 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord flamingant flaminganten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de flamingantm [3]

  1. iemand die opkomt voor de emancipatie van het Vlaamse volk in België
    • „Ongelofelijk dat mijn broer hem niet herkende”, zegt Piet Wittevrongel, de jongste zoon uit het gezin. Hij afficheert zichzelf, nog steeds, als een echte soixant-huitard, een rebels kind van de jaren zestig dat werd geraakt door de jongerenrevoluties van ’68. „Onze helden waren de protestzangers: Bob Dylan in Amerika, Boudewijn de Groot in Nederland en Jacques Brel in België, een vrijgevochten artiest met een aversie tegen religie, gezag en Flaminganten.”[4] 
    • ‘Gij zijt mij vreemd geweest, vermetele oude vriend’, dichtte Willem Elsschot zestig jaar geleden over de in 1946 gefusilleerde collaborateur, flamingant en antibelgicist August Borms, ‘maar dat gij Neerlands vaan manmoedig hebt gediend/ dát weet ik niettemin zoals ’t een ieder weet/ die nu, in dit ons Land, zijn brood in schaamte eet. [5]  
     Met Jan Verroken overlijdt een beginselvaste ­flamingant en de oudste ­twitteraar van het land.[6]

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen