flambouw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- flam·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fakkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flambouw | flambouwen |
verkleinwoord | flambouwtje | flambouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
- een in brandbare stof gedrenkte stok die gebruikt wordt als buitenverlichting
- Nu gaan we de flambouwen buiten zetten.
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord flambouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "flambouw" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.