fiskar

Uit WikiWoordenboek

Faeröers

Woordafbreking
  • fis·kar

Zelfstandig naamwoord

fiskar

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van fiskur
  2. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van fiskur


IJslands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·kar
Naar frequentie 7051

Zelfstandig naamwoord

fiskar

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van fisk


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·kar
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nynorske werkwoord fiska met het achtervoegsel -ar

Werkwoord

fiskar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiska

Werkwoord

fiskar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske

Zelfstandig naamwoord

fiskar

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van fisk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fiskar     fiskaren     fiskarar     fiskarane  

Zelfstandig naamwoord

fiskar, m

  1. (beroep) visser
Opmerkingen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·kar
Naar frequentie 3223

Zelfstandig naamwoord

fiskar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiska
    «Vi fiskar för mycket, släpper ut gift i haven och letar efter olja och gas i haven.»
    We vissen te veel, laten vergif vrij in de oceanen en zoeken naar olie en gas in de zeeën.
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

fiskar

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van fisk
    «I träskmarkerna finns många ovanliga fåglar, fiskar och andra djur.»
    Er zijn veel zeldzame vogels, vissen en andere dieren in de moerassen.