fietsenrek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Fietsenrek
Uitspraak
Woordafbreking
  • fiet·sen·rek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsenrek fietsenrekken
verkleinwoord fietsenrekje fietsenrekjes

Zelfstandig naamwoord

het fietsenreko

  1. rek om fietsen te parkeren
  2. (medisch) (figuurlijk) gebit met grote tussenruimte tussen de tanden
  3. (figuurlijk) gebit waarin tanden ontbreken
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be