fietsbrug

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

fietsbrug in Amsterdam over het Amsterdam-Rijnkanaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·brug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsbrug fietsbruggen
verkleinwoord fietsbrugje
fietsbruggetje
fietsbrugjes
fietsbruggetjes

Zelfstandig naamwoord

de fietsbrugv / m

  1. een brug voor fietsers
    • De oversteekplaats voor fietsers is vervangen door een fietsbrug. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be