fieltig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiel·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fieltig fieltiger fieltigst
verbogen fieltige fieltigere fieltigste
partitief fieltigs fieltigers -

Bijvoeglijk naamwoord

fieltig

  1. (pejoratief) zoals bij iemand met een slecht karakter
    • Ontferm u bovenal over het feit dat hij mijn vrouw zo fieltig en herhaaldelijk heeft gehoond en mijn kinderen verwond. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen