fiedel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fie·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fiedel fiedels
verkleinwoord fiedeltje fiedeltjes

Zelfstandig naamwoord

de fiedelv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (muziekinstrument) viool

Werkwoord

vervoeging van
fiedelen

fiedel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiedelen
    • Ik fiedel. 
  2. gebiedende wijs van fiedelen
    • Fiedel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiedelen
    • Fiedel je? 

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen