fiduciair
Uiterlijk
- fi·du·ci·air
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op goede trouw berustend’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- afgeleid van het Franse fiduciaire of fiducie met het achtervoegsel -air [2]
| stellend | vergrotend | overtreffend | |
|---|---|---|---|
| onverbogen | fiduciair | fiduciairder | fiduciairst |
| verbogen | fiduciaire | fiduciairdere | fiduciairste |
| partitief | fiduciairs | fiduciairders | - |
fiduciair [3]
- op vertrouwen berustend
- de euro is een fiduciaire munt
- Het woord fiduciair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fiduciair" herkend door:
| 51 % | van de Nederlanders; |
| 63 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fiduciair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fiduciair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -air in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 51 %
- Prevalentie Vlaanderen 63 %