fiancee
Uiterlijk
- fi·an·cee
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fiancee | fiancees |
verkleinwoord | fianceetje | fianceetjes |
de fiancee v
- (traditioneel) vrouw met wie je officieel hebt afgesproken te gaan trouwen
- Sinds een week hebben Sylvia en ik een clandestiene intieme relatie. Eindelijk. Ik heb altijd al the hots voor haar gehad. Sylvia is al jaren de beste vriendin van mijn gelegenheidsscharrel Bianca. Sylvia is ook nog steeds de fiancee van Frits. [1]
- (hedendaags) vrouw met wie je nauwer dan vriendschappelijk omgaat en de verwachting deelt een stel te blijven
- Zijn huwelijk ging eraan kapot en zijn tweede vrouw, hij noemt haar afwisselend zijn lady en zijn fiancee, dwong hem te kiezen tussen haar en het nomadenbestaan. [2]
- fiancée (officiële spelling tot 1996)
- [1] verloofde
- [2] vaste verkering
- [2] meisje, vriendin (voorafgegaan door een bezittelijk voornaamwoord in het enkelvoud)
- vrouwelijke vorm van fiancé
- Het woord fiancee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fiancee" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Dekker, R."Prop!" in: Passionate. jrg. 3 nr. 9 (september 1996) Stichting Passionate, Rotterdam; p.41; geraadpleegd 2019-03-17
- ↑ Koelewijn, J.Terug naar Ghana als worstenmaker (16 januari 2017) op website: nrc.nl; p. 9; geraadpleegd 2019-03-17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 60 %
- Prevalentie Vlaanderen 55 %