Naar inhoud springen

fer

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
faig feia fet
2e vervoeging volledig onregelmatig

fer

  1. maken, produceren
  2. vormen, uitmaken
  3. doen, verrichten
  4. doen, laten, zorgen dat iets gebeurt
  5. geven
    «El primer marit li va fer dos fills.»
    Haar eerste echtgenoot gaf haar twee zonen.
  6. leggen (bijv. een ei)
  7. onpersoonlijk zijn
    «Fa fred!»
    Het is koud!


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  fer     le fer     fers     les fers  

fer m

  1. ijzer


fer m

  1. man


  • fer

fer

  1. voor
    «Un gross Dank fer dei Arewet!»
    En hartelijke dank voor je werk!