fatsoeneerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fat·soe·neer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fatsoeneren |
fatsoeneerden
- meervoud verleden tijd van fatsoeneren
- Wij fatsoeneerden.
- Jullie fatsoeneerden.
- Zij fatsoeneerden.
- Wij fatsoeneerden.
vervoeging van |
---|
fatsoeneren |
fatsoeneerden