fatalist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·ta·list
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fatalist fatalisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

fatalist m [1]

  1. iemand die overtuigd is van de machteloosheid van de mens tegenover het noodlot en dit noodlot dus gelaten kan aanvaarden
    • Dylan Borlée zette de vijfde tijd neer (47.16) na Antoine Gillet (47.02) en Robin Vanderbemden (47.06). “Deze week had ik nog last aan de hamstrings. Na 200 meter stak de pijn de kop op. Maar ik ben geen fatalist, morgen ga ik tot het uiterste.”[2] 
    • Ik ben een enorme hypochonder en fatalist. Ik durf nog geen griezelfilm te kijken.'[3] 
    • De elftallen staan klaar. Bruno applaudisseert. „Wij Italianen zijn fatalisten. Maar we spelen goed combinatievoetbal. Tegen Engeland hadden we een record aan passes op dit WK. Vai, vai” Ik laat hem alleen.[4] 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 25/JUNI/2016
  3. Volkskrant Pjotr van Lenteren 3 oktober 2017
  4. Volkskrant Wilfried de Jong 21 juni 2014
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be