familiebezit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·be·zit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familiebezit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het familiebezito

  1. iets waar een familie (al generaties lang) eigenaar van is
     Zijn studie wordt geen succes. Hij geeft haar in 1847 op en neemt zijn intrek op het ouderlijk landgoed, dat na de verdeling van het familiebezit zijn eigendom is geworden.[2]
  2. iets wat door privépersonen bezeten wordt
     Kasteel Duivenvoorde was 800 jaar familiebezit, maar straks niet meer[3]
     Museum Singer Laren heeft een aquarel van Anton Mauve (1838-1888) gekregen uit een erfenis. Het werk, Aan de ploeg, was jarenlang familiebezit, meldt NH Nieuws. Het geldt als een van de hoogtepunten uit het werk van Mauve.[4]
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 januari 2022 Weblink bron “Kasteel Duivenvoorde was 800 jaar familiebezit, maar straks niet meer” (21-08-2019), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 19 januari 2022 Weblink bron “Singer Laren krijgt meesterwerk Mauve cadeau” (02-09-2019,), NOS