familieband

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familieband familiebanden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de familiebandm

  1. de hechtheid van familierelaties
    • In de westerse wereld zijn familiebanden losser dan vroeger.  
    • Trump heeft een ‘Blind Trust’ in gedachten voor zijn kinderen. Alleen al gezien de familieband is dat geen houdbare opzet, zeggen experts, omdat het bedrijf niet echt buiten zijn bereik komt. Bijkomende complicatie is dat een mondiaal, op projectontwikkeling en licenties gericht bedrijf als de Trump Organisation veel meer politieke terreinen raakt dan de slapende aandelenportefeuilles of familiefortuinen van zijn voorgangers.[2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maartje Somers 23 november 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be