familieband
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: familieband (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fa·mi·lie·band
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie en band [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familieband | familiebanden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de familieband m
- de hechtheid van familierelaties
- In de westerse wereld zijn familiebanden losser dan vroeger.
- Trump heeft een ‘Blind Trust’ in gedachten voor zijn kinderen. Alleen al gezien de familieband is dat geen houdbare opzet, zeggen experts, omdat het bedrijf niet echt buiten zijn bereik komt. Bijkomende complicatie is dat een mondiaal, op projectontwikkeling en licenties gericht bedrijf als de Trump Organisation veel meer politieke terreinen raakt dan de slapende aandelenportefeuilles of familiefortuinen van zijn voorgangers.[2]
Gangbaarheid
- Het woord familieband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "familieband" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Maartje Somers 23 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be