falsificeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fal·si·fi·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
falsificeren

falsificeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van falsificeren
    • Ik falsificeerde. 
    • Jij falsificeerde. 
    • Hij, zij, het falsificeerde.