falsifiëren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fal·si·fië·ren, fal·si·fi·eren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
falsifiëren
falsifieerde
gefalsifieerd
zwak -d volledig

Werkwoord

falsifiëren

  1. overgankelijk, (wetenschap) de ongeldigheid van een theorie (proefondervindelijk) aantonen
    • De mechanica van Newton en de theorie van de luminifere ether werden gefalsifieerd in een experiment waaruit bleek dat de lichtsnelheid gelijk bleef in de richting waarin de aarde voortbeweegt en loodrecht daarop. 
  2. vervalsen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen