factureerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fac·tu·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
factureren

factureerde

  1. enkelvoud verleden tijd van factureren
    • Ik factureerde. 
    • Jij factureerde. 
    • Hij, zij, het factureerde.