factoor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fac·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord factoor factoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de factoorm

  1. tussenpersoon, handelaar, vertegenwoordiger, factor
     'Toen de Hollanders die nieuwe behoefte (tot lezen, KF) van de mensheid ontdekten,werden ze de factoor van onze gedachten, zoals ze het al waren van onze wijnen en onze zouten. De eerste de beste Amsterdamse uitgever verdiende zonder te kunnen lezen een miljoen aan een paar Fransen die het in hun hoofd haalden te gaan schrijven.'[1]

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Wie graan bezit schrijft de wet voor aan wie brood nodig heeft” (27 januari 2006), de Volkskrant
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be