faciliteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: faciliteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fa·ci·li·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
faciliteren |
faciliteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faciliteren
- Ik faciliteer.
- gebiedende wijs van faciliteren
- Faciliteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faciliteren
- Faciliteer je?