fabuleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·bu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fabuleren
fabuleerde
gefabuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

fabuleren [2]

  1. inergatief verzinsels vertellen en wel zodanig dat men er zelf in gaat geloven (-> Münchhausen)
  2. inergatiefverhalen, fabels e.d. vertellen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen