fabrikant
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- fa·bri·kant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eigenaar van een fabriek’ voor het eerst aangetroffen in 1782 [1]
- afgeleid van fabriek met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fabrikant | fabrikanten |
verkleinwoord | fabrikantje | fabrikantjes |
Zelfstandig naamwoord
fabrikant m
- (beroep) een eigenaar of ondernemer van een fabriek.
- LG is de fabrikant van de LG Nexus 4, het nieuwe vlaggenschip van Google op smartphonegebied.
Hyponiemen
- autofabrikant, meubelfabrikant, statenfabrikant, suikerfabrikant, tabaksfabrikant, textielfabrikant, voedingsmiddelenfabrikant, wapenfabrikant
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord fabrikant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "fabrikant" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "fabrikant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fabrikant op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be