för

Uit WikiWoordenboek

Nedersaksisch

Voorzetsel

för

  1. voor
Schrijfwijzen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • för
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Oergermaans
Naar frequentie 13

Bijwoord

för

  1. te (niet meer dan, niet te veel)
  2. te, zeer
    «Det var för konstigt.»
    Het was te gek.

Voegwoord

för

  1. want
    «Jag kan inte komma, för jag är upptagen.»
    Ik kan niet komen, want ik heb het druk.

Voorzetsel

för

  1. voor

Werkwoord

för

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van föra

för

  1. gebiedende wijs bedrijvende vorm van föra
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   för     fören     förar     förarna  
genitief   förs     förens     förars     förarnas  

Zelfstandig naamwoord

för, g

  1. boeg, steven, voorschip