exporten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·por·ten

Zelfstandig naamwoord

de exportenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord export


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
exportar

exporten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van exportar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van exportar