exponent
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·po·nent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘getal dat aanwijst uit hoeveel gelijke factoren een product bestaat’ voor het eerst aangetroffen in 1740 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | exponent | exponenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (wiskunde) het aantal malen dat het grondtal in een machtsverheffing met zichzelf vermenigvuldigd wordt om het resultaat te verkrijgen
- kenmerkende vertegenwoordiger
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord exponent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "exponent" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "exponent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ exponent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be