expliciet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pli·ciet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘uitdrukkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen expliciet explicieter explicietst
verbogen expliciete explicietere explicietste
partitief expliciets explicieters -

Bijvoeglijk naamwoord

expliciet

  1. uitdrukkelijk vermeld of erbij geschreven
    • In die tekst valt een expliciet verband te herkennen. 
    • Hij heeft mij expliciet gezegd dat hij met kerstmis zou komen. 
Antoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen