experimentator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·pe·ri·men·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van experimenteren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | experimentator | experimentatoren experimentators |
verkleinwoord | experimentatortje | experimentatortjes |
Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die experimenteert
Gangbaarheid
- Het woord experimentator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.