excuseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·cu·seert

Werkwoord

vervoeging van
excuseren

excuseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excuseren
    • Jij excuseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excuseren
    • Hij excuseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van excuseren
    • Excuseert!