evoqueren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van evoqueren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		evoqueren			te evoqueren
	toekomend		zullen evoqueren			te zullen evoqueren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëvoqueerd			te hebben geëvoqueerd
	toekomend		geëvoqueerd zullen hebben			geëvoqueerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	evoquerend		geëvoqueerd			ev. evoqueer	mv. verouderd evoqueert	evoquere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	evoqueer	evoqueert	evoqueert	evoqueert	evoqueert	evoqueren	evoqueren	evoqueren
verleden (o.v.t.)	evoqueerde	evoqueerde	evoqueerde	evoqueerde	evoqueerde	evoqueerden	evoqueerden	evoqueerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal evoqueren	zult/zal evoqueren	zult/zal evoqueren	zult evoqueren	zal evoqueren	zullen evoqueren	zullen evoqueren	zullen evoqueren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou evoqueren	zou evoqueren	zou(dt) evoqueren	zoudt evoqueren	zou evoqueren	zouden evoqueren	zouden evoqueren	zouden evoqueren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëvoqueerd	hebt geëvoqueerd	hebt/heeft geëvoqueerd	hebt geëvoqueerd	heeft geëvoqueerd	hebben geëvoqueerd	hebben geëvoqueerd	hebben geëvoqueerd
verleden (v.v.t.)	had geëvoqueerd	had geëvoqueerd	had geëvoqueerd	hadt geëvoqueerd	had geëvoqueerd	hadden geëvoqueerd	hadden geëvoqueerd	hadden geëvoqueerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëvoqueerd hebben	zal/zult geëvoqueerd hebben	zult/zal geëvoqueerd hebben	zult geëvoqueerd hebben	zal geëvoqueerd hebben	zullen geëvoqueerd hebben	zullen geëvoqueerd hebben	zullen geëvoqueerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëvoqueerd hebben	zou geëvoqueerd hebben	zou/zoudt geëvoqueerd hebben	zoudt geëvoqueerd hebben	zou geëvoqueerd hebben	zouden geëvoqueerd hebben	zouden geëvoqueerd hebben	zouden geëvoqueerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëvoqueerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëvoqueerd				er is geëvoqueerd
verleden	er werd geëvoqueerd				er was geëvoqueerd
toekomend	er zal geëvoqueerd worden				er zal geëvoqueerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëvoqueerd worden				er zou geëvoqueerd zijn
lijdende vorm geëvoqueerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëvoqueerd worden			geëvoqueerd te worden
	toekomend		geëvoqueerd zullen worden			geëvoqueerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëvoqueerd zijn			geëvoqueerd te zijn
	toekomend		geëvoqueerd zullen zijn			geëvoqueerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëvoqueerd	wordt geëvoqueerd	wordt geëvoqueerd	wordt geëvoqueerd	wordt geëvoqueerd	worden geëvoqueerd	worden geëvoqueerd	worden geëvoqueerd
verleden (o.v.t.)	werd geëvoqueerd	werd geëvoqueerd	werd geëvoqueerd	werdt geëvoqueerd	werd geëvoqueerd	werden geëvoqueerd	werden geëvoqueerd	werden geëvoqueerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëvoqueerd worden	zult geëvoqueerd worden	zult geëvoqueerd worden	zult geëvoqueerd worden	zal geëvoqueerd worden	zullen geëvoqueerd worden	zullen geëvoqueerd worden	zullen geëvoqueerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëvoqueerd worden	zou geëvoqueerd worden	zou/zoudt geëvoqueerd worden	zoudt geëvoqueerd worden	zou geëvoqueerd worden	zouden geëvoqueerd worden	zouden geëvoqueerd worden	zouden geëvoqueerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëvoqueerd	bent geëvoqueerd	bent/is geëvoqueerd	zijt geëvoqueerd	is geëvoqueerd	zijn geëvoqueerd	zijn geëvoqueerd	zijn geëvoqueerd
verleden (v.v.t.)	was geëvoqueerd	was geëvoqueerd	was geëvoqueerd	waart geëvoqueerd	was geëvoqueerd	waren geëvoqueerd	waren geëvoqueerd	waren geëvoqueerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëvoqueerd zijn	zult geëvoqueerd zijn	zult geëvoqueerd zijn	zult geëvoqueerd zijn	zal geëvoqueerd zijn	zullen geëvoqueerd zijn	zullen geëvoqueerd zijn	zullen geëvoqueerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëvoqueerd zijn	zou geëvoqueerd zijn	zou/zoudt geëvoqueerd zijn	zoudt geëvoqueerd zijn	zou geëvoqueerd zijn	zouden geëvoqueerd zijn	zouden geëvoqueerd zijn	zouden geëvoqueerd zijn