evaporeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eva·po·reer

Werkwoord

vervoeging van
evaporeren

evaporeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evaporeren
    • Ik evaporeer. 
  2. gebiedende wijs van evaporeren
    • Evaporeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evaporeren
    • Evaporeer je?