evalueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eva·lu·eer

Werkwoord

vervoeging van
evalueren

evalueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evalueren
    • Ik evalueer. 
  2. gebiedende wijs van evalueren
    • Evalueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evalueren
    • Evalueer je?