evacueerde
Uiterlijk
- Geluid: evacueerde (hulp, bestand)
- eva·cu·eer·de
vervoeging van |
---|
evacueren |
evacueerde
- enkelvoud verleden tijd van evacueren
- Ik evacueerde.
- Jij evacueerde.
- Hij, zij, het evacueerde.
- Ik evacueerde.
- Het woord evacueerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.