euvelmoed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eu·vel·moed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord euvelmoed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de euvelmoedm

  1. kwaadwilligheid, boosheid
     Hij kan bedoelen: omdat God weet dat mijn vervolgers uit euvelmoed en zonder oorzaak mij vervolgen, zal God ter wille van Zijn gerechtigheid dit aan hen bezoeken en hen straffen (vers 12).[3]
  2. baldadigheid
  3. vermetelheid

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen