etalagist

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eta·la·gist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord etalagist etalagisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

etalagist m [1]

  1. (beroep) iemand die een etalage van een winkel inrecht
    • Als kranig oudje bezit Giorgio Armani nog steeds het volledige Armani-imperium, met vertakkingen naar haute couture, prêt-à-porter, beautyproducten, hotels en restaurants. De tachtiger begon als inkoper en etalagist bij het Italiaanse warenhuis La Rinascente, ontwierp vervolgens voor Cerruti om in 1975 zijn eigen modelabel te beginnen. Vandaag wordt hij beschouwd als een van de meest succesvolle Italiaanse ontwerpers ooit met een verkoop goed voor 2,7 miljard euro in 2016. [2] 
    • Bailey staat gekend als een harde werker die nooit zijn roots uit het oog verliest. Als zoon van een houtbewerker en een etalagiste van de Britse keten Marks & Spencer groeide hij op in Halifax. Hij studeerde mode in Londen en leerde het vak van ontwerpers als Donna Karan en Tom Ford, bij wie hij zich vijf jaar lang boog over de dameslijn van Gucci. [3] 
    • Het wordt stilaan vaste routine, wanneer Primark een nieuwe winkel plant: eerst de aankondiging, die gretig gedeeld wordt op sociale media, later de ellenlange files op de openingsdag – en tussendoor de oproep voor honderden nieuwe personeelsleden. Voor de vestiging op de Meir in Antwerpen zoekt de Ierse budgetketen er maar liefst 550: etalagisten en managers, maar voor het overgrote deel verkoopmedewerkers. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 24 MAART 2018 MODEMILJARDAIRS
  3. De Standaard 31/10/2017 om 11:56 door edm De man die Burberry opnieuw hip maakte, vertrekt
  4. De Standaard 8 JANUARI 2018 Vijfhonderd verkopers voor één winkel
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be