escapist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·ca·pist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord escapist escapisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de escapistm

  1. iemand die uit het gewone dagelijkse leven wil ontsnappen
    • 'Ik zie de man die ik niet wil zijn: een vluchter, een escapist, een gewonde ziel die weg, weg, weg wil. Weg van de dagelijkse realiteit, weg van de politiek. Ik vlucht naar andere taalgebieden, ik verschuil me in zeven talen, omdat ik niet weet wat ik eigenlijk te zeggen heb. [1] 
  2. iemand die uit een afgesloten ruimte ontsnapt
    • Veel kan medeoprichter Edwin van Sas van Escapist er niet over kwijt, er moet immers wel wat te puzzelen overblijven. "Je boekt een rondleiding door de galerie en puzzelt met de kunst die daar hangt." [2] 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Het Parool Theodor Holman25 juli 2013 Ah, Frans Timmermans. Wat scheelt eraan, Frans?
  2. Het Parool Steffi Posthumus6 juni 2018 Puzzelen met kunst in escaperoom The Gallery
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be