escaleren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van escaleren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		escaleren			te escaleren
	toekomend		zullen escaleren			te zullen escaleren
voltooid	tegenwoordig		zijn geëscaleerd			te zijn geëscaleerd
	toekomend		geëscaleerd zullen zijn			geëscaleerd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	escalerend		geëscaleerd			ev. escaleer	mv. verouderd escaleert	escalere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	escaleer	escaleert	escaleert	escaleert	escaleert	escaleren	escaleren	escaleren
verleden (o.v.t.)	escaleerde	escaleerde	escaleerde	escaleerde	escaleerde	escaleerden	escaleerden	escaleerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal escaleren	zult/zal escaleren	zult/zal escaleren	zult escaleren	zal escaleren	zullen escaleren	zullen escaleren	zullen escaleren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou escaleren	zou escaleren	zou(dt) escaleren	zoudt escaleren	zou escaleren	zouden escaleren	zouden escaleren	zouden escaleren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëscaleerd	bent geëscaleerd	bent/is geëscaleerd	zijt geëscaleerd	is geëscaleerd	zijn geëscaleerd	zijn geëscaleerd	zijn geëscaleerd
verleden (v.v.t.)	was geëscaleerd	was geëscaleerd	was geëscaleerd	waart geëscaleerd	was geëscaleerd	waren geëscaleerd	waren geëscaleerd	waren geëscaleerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëscaleerd zijn	zal/zult geëscaleerd zijn	zult/zal geëscaleerd zijn	zult geëscaleerd zijn	zal geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëscaleerd zijn	zou geëscaleerd zijn	zou/zoudt geëscaleerd zijn	zoudt geëscaleerd zijn	zou geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn
onpersoonlijke lijdende vorm geëscaleerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëscaleerd				er is geëscaleerd
verleden	er werd geëscaleerd				er was geëscaleerd
toekomend	er zal geëscaleerd worden				er zal geëscaleerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëscaleerd worden				er zou geëscaleerd zijn
lijdende vorm geëscaleerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëscaleerd worden			geëscaleerd te worden
	toekomend		geëscaleerd zullen worden			geëscaleerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëscaleerd zijn			geëscaleerd te zijn
	toekomend		geëscaleerd zullen zijn			geëscaleerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëscaleerd	wordt geëscaleerd	wordt geëscaleerd	wordt geëscaleerd	wordt geëscaleerd	worden geëscaleerd	worden geëscaleerd	worden geëscaleerd
verleden (o.v.t.)	werd geëscaleerd	werd geëscaleerd	werd geëscaleerd	werdt geëscaleerd	werd geëscaleerd	werden geëscaleerd	werden geëscaleerd	werden geëscaleerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëscaleerd worden	zult geëscaleerd worden	zult geëscaleerd worden	zult geëscaleerd worden	zal geëscaleerd worden	zullen geëscaleerd worden	zullen geëscaleerd worden	zullen geëscaleerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëscaleerd worden	zou geëscaleerd worden	zou/zoudt geëscaleerd worden	zoudt geëscaleerd worden	zou geëscaleerd worden	zouden geëscaleerd worden	zouden geëscaleerd worden	zouden geëscaleerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëscaleerd	bent geëscaleerd	bent/is geëscaleerd	zijt geëscaleerd	is geëscaleerd	zijn geëscaleerd	zijn geëscaleerd	zijn geëscaleerd
verleden (v.v.t.)	was geëscaleerd	was geëscaleerd	was geëscaleerd	waart geëscaleerd	was geëscaleerd	waren geëscaleerd	waren geëscaleerd	waren geëscaleerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëscaleerd zijn	zult geëscaleerd zijn	zult geëscaleerd zijn	zult geëscaleerd zijn	zal geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn	zullen geëscaleerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëscaleerd zijn	zou geëscaleerd zijn	zou/zoudt geëscaleerd zijn	zoudt geëscaleerd zijn	zou geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn	zouden geëscaleerd zijn