erkennen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inzien’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
  • afleiding van met het voorvoegsel er- en kennen [2]
Woordafbreking
  • er·ken·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erkennen
erkende
erkend
zwak -d volledig

Werkwoord

erkennen

  1. overgankelijk inzien, toegeven
    • Hij kan niet tegen zijn verlies en wou niet erkennen dat hij verloren had. 
     En hij had bovendien erkend, daar in de treincoupé al, dat hij het bij het verkeerde eind had en dat zij gelijk had.[3]
  2. overgankelijk als wettig, echt, juist aanvaarden
    • Servië erkent Kosovo niet als zijnde een onafhankelijk land. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen