erfprins

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·prins
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfprins erfprinsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de erfprinsm

  1. verwijst naar het Duitse gebruik van de erfopvolging van een soeverein of standesherrlichen vorstenhuis met aan het hoofd een prins of Agnat, ofwel de (volgens de Lex Salica in direct patrilineaire verband staande, met het recht van eerstgeborene) oudste mannelijke verwant, veelal de zoon van de heersende vorst
    • Op dit moment is erfprins Alois regent van Liechtenstein. Zijn vader Hans Adam II is staatshoofd. [2] 
    • De Militaire Willems-Orde werd op 30 april 1815 door koning Willem I ingesteld als erkenning van uitstekende daden van moed, beleid en trouw in de strijd. De eerste die de eervolle onderscheiding kreeg, was erfprins Willem Frederik van Oranje-Nassau voor zijn daden tijdens de Veldtocht van 1815 tegen Napoleon. [3] 
  2. iemand die later de baas gaat worden
    • Dat ging sluipenderwijs. Voor 1945 was de jongen nog een 'erfprins des hemels' die nadat hij was uitgeravot een degelijke kostwinner moest worden. Na de oorlog, toen de bevolking in de steden toenam en het ouderlijk gezag taande, werd baldadigheid van jongens (nozems!) vaker als overlast ervaren. De feministen in de jaren '70 bestempelden jongensgedrag als 'agressief'. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen