epidemioloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·de·mio·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord epidemioloog epidemiologen
verkleinwoord epidemioloogje epidemioloogjes

Zelfstandig naamwoord

de epidemioloogm

  1. (medisch) (beroep) iemand die zich bezig houdt met epidemieën
     De epidemioloog en architect achter de omstreden Zweedse corona-aanpak zegt dat er in zijn land meer gedaan had moeten worden om het virus aan het begin van de uitbraak te beteugelen.[1]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be