envoi
Uiterlijk
- en·voi
- van Frans envoi "wegzending" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | envoi | envois |
verkleinwoord | - | - |
de envoi m
- (dichtkunst) aanhef van de slotstrofe, zoals die traditioneel in een rederijkersgedicht voorkomt
- ▸ Elke cyclus eindigt bovendien met een envoi, de strofe waarmee middeleeuwse rederijkers hun gedicht of ballade eindigden, bedoeld om iemand aan te spreken of vaarwel te zeggen. Uit de laatste envoi, gericht aan een moeder, moeder Aarde: ‘Je gebroken gezicht heeft alle vragen / opgezogen. Je krijgt alleen nog bloed / over je lippen.’[2]
- Het woord envoi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ envoi op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron
Obe Alkema“Plattelandsdichter Paul Demets: ‘Soms denk ik: wat een pretentie om zo bezig te zijn met het klimaat’” (20 augustus 2020) op nrc.nl