entameren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van entameren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		entameren			te entameren
	toekomend		zullen entameren			te zullen entameren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëntameerd			te hebben geëntameerd
	toekomend		geëntameerd zullen hebben			geëntameerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	entamerend		geëntameerd			ev. entameer	mv. verouderd entameert	entamere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	entameer	entameert	entameert	entameert	entameert	entameren	entameren	entameren
verleden (o.v.t.)	entameerde	entameerde	entameerde	entameerde	entameerde	entameerden	entameerden	entameerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal entameren	zult/zal entameren	zult/zal entameren	zult entameren	zal entameren	zullen entameren	zullen entameren	zullen entameren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou entameren	zou entameren	zou(dt) entameren	zoudt entameren	zou entameren	zouden entameren	zouden entameren	zouden entameren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëntameerd	hebt geëntameerd	hebt/heeft geëntameerd	hebt geëntameerd	heeft geëntameerd	hebben geëntameerd	hebben geëntameerd	hebben geëntameerd
verleden (v.v.t.)	had geëntameerd	had geëntameerd	had geëntameerd	hadt geëntameerd	had geëntameerd	hadden geëntameerd	hadden geëntameerd	hadden geëntameerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëntameerd hebben	zal/zult geëntameerd hebben	zult/zal geëntameerd hebben	zult geëntameerd hebben	zal geëntameerd hebben	zullen geëntameerd hebben	zullen geëntameerd hebben	zullen geëntameerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëntameerd hebben	zou geëntameerd hebben	zou/zoudt geëntameerd hebben	zoudt geëntameerd hebben	zou geëntameerd hebben	zouden geëntameerd hebben	zouden geëntameerd hebben	zouden geëntameerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëntameerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëntameerd				er is geëntameerd
verleden	er werd geëntameerd				er was geëntameerd
toekomend	er zal geëntameerd worden				er zal geëntameerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëntameerd worden				er zou geëntameerd zijn
lijdende vorm geëntameerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëntameerd worden			geëntameerd te worden
	toekomend		geëntameerd zullen worden			geëntameerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëntameerd zijn			geëntameerd te zijn
	toekomend		geëntameerd zullen zijn			geëntameerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëntameerd	wordt geëntameerd	wordt geëntameerd	wordt geëntameerd	wordt geëntameerd	worden geëntameerd	worden geëntameerd	worden geëntameerd
verleden (o.v.t.)	werd geëntameerd	werd geëntameerd	werd geëntameerd	werdt geëntameerd	werd geëntameerd	werden geëntameerd	werden geëntameerd	werden geëntameerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëntameerd worden	zult geëntameerd worden	zult geëntameerd worden	zult geëntameerd worden	zal geëntameerd worden	zullen geëntameerd worden	zullen geëntameerd worden	zullen geëntameerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëntameerd worden	zou geëntameerd worden	zou/zoudt geëntameerd worden	zoudt geëntameerd worden	zou geëntameerd worden	zouden geëntameerd worden	zouden geëntameerd worden	zouden geëntameerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëntameerd	bent geëntameerd	bent/is geëntameerd	zijt geëntameerd	is geëntameerd	zijn geëntameerd	zijn geëntameerd	zijn geëntameerd
verleden (v.v.t.)	was geëntameerd	was geëntameerd	was geëntameerd	waart geëntameerd	was geëntameerd	waren geëntameerd	waren geëntameerd	waren geëntameerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëntameerd zijn	zult geëntameerd zijn	zult geëntameerd zijn	zult geëntameerd zijn	zal geëntameerd zijn	zullen geëntameerd zijn	zullen geëntameerd zijn	zullen geëntameerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëntameerd zijn	zou geëntameerd zijn	zou/zoudt geëntameerd zijn	zoudt geëntameerd zijn	zou geëntameerd zijn	zouden geëntameerd zijn	zouden geëntameerd zijn	zouden geëntameerd zijn