encargo
Uiterlijk
- en·car·go
enkelvoud | meervoud |
---|---|
encargo | encargos |
encargo m
- opdracht, het opdragen
- boodschap
- bestelling
- [1] encomienda
vervoeging van |
---|
encargar |
encargo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van encargar
vervoeging van |
---|
encargarse |
encargo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van encargarse
- encargo in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española