empiristisch

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • em·pi·ris·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen empiristisch empiristischer
verbogen empiristische empiristischere
partitief empiristisch empiristischers -

Bijvoeglijk naamwoord

empiristisch [1]

  1. betrekking hebbend op de leer die ervan uitgaat dat kennis ontstaat door waarneming
    • De feiten zijn wat je gelooft, wat je gelooft zijn de feiten. Welkom in het post-empiristische tijdperk. [2] 

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen