emitteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • emit·teert

Werkwoord

vervoeging van
emitteren

emitteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emitteren
    • Jij emitteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emitteren
    • Hij emitteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van emitteren
    • Emitteert!