emir

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • emir
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Arabisch, in de betekenis van ‘Arabisch opperhoofd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1619 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord emir emirs
verkleinwoord emirtje emirtjes

Zelfstandig naamwoord

de emirm

  1. (adel), (persoon) Arabisch vorst
    • Oorspronkelijk was "emir" een eretitel die gegeven werd aan nakomelingen van Mohammed, via zijn dochter Fatima Zahra. 

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen