emballeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • em·bal·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
emballeren

emballeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van emballeren
    • Ik emballeerde. 
    • Jij emballeerde. 
    • Hij, zij, het emballeerde.