ellepijp
Uiterlijk
- el·le·pijp
- In de betekenis van ‘dikste bot in benedenarm’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
- samenstelling van el en pijp met het invoegsel -e- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ellepijp | ellepijpen |
verkleinwoord | ellepijpje | ellepijpjes |
de ellepijp v
- (anatomie) een van de twee beenderen in de onderarm
bot in de onderarm
- Het woord ellepijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ellepijp" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ellepijp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ellepijp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %