elektriseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • elek·tri·seer

Werkwoord

vervoeging van
elektriseren

elektriseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van elektriseren
    • Ik elektriseer. 
  2. gebiedende wijs van elektriseren
    • Elektriseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van elektriseren
    • Elektriseer je? 
Afgeleide begrippen